In de gesprekken tijdens de recreatie kon ik die terugschakeling niet altijd volhouden.
Omdat ik van huis een prater ben en ijdel genoeg om te laten horen hoe ik over een
en ander denk. De eerste aanvaring met de prior en de mede-paters wil ik wat uitgebreider
vertellen. Om de leefwereld te schetsen waarin ik vanuit het Albertinum terecht was
gekomen en die mij vreemd was. In het Albertinum was ik het laatste jaar aangesteld
als socius van de magister van de broeders. Die magister was Ben Mulder en ik was
zijn hulpje. Ik zeg wel eens lachend dat dit de hoogste functie is die ik ooit binnen
de orde heb bereikt. Op de hiërarchische trap van de gezaghebbers. Omdat ik door
die functie contact had met de jonge broeders op het Albertinum zei pater van Waesberge
bij mijn benoeming dat ik in Venlo ook aandacht moest besteden aan het wel en wee
van de broeders. Die droegen toen nog aparte kleding. Het zwarte scapulier en capuchon
onderscheidde hen van de paters in het wit. Zij hadden ook een aparte recreatieruimte.
Gedachtig mijn opdracht ging ik wel eens bij de broeders in het voorhuis recreatie
houden. Omdat ook bij hen de vernieuwing en democratisering doordrong hadden zij
aan mij een bondgenoot. Ik was mij van geen kwaad bewust toen ik door prior Korstenbroek
en de paters op het matje werd geroepen. Zij vielen over mij heen. Ik verpestte de
broeders. Ik maakte hen balorig om op die manier bij hen geliefd te zijn. Ik was
er de oorzaak van dat sommige broeders weigerden de bedden van de paters op te maken
en hun nachtserviezen te ledigen. Zij waren ook vóór de broeders, maar op een gepaste
wijze. Een oude pater zei: "Als er een circus in Venlo komt geef ik ze een rijksdaalder
zodat ze kunnen gaan kijken." Toen brak bij mij de klomp en ik deed er het zwijgen
toe. Ik was op een vreemde dominicaanse planeet terecht gekomen waar de bewoners
een andere taal spraken, een ander geloof beleden, een andere kijk hadden op de maatschappij
en alles wat erin plaats vond. En in die jaren gebeurde er veel. Kort na deze aanvaring
vertrok prior Korstenbroek naar Nijmegen waar hij als pastoor werd benoemd. Hij werd
opgevolgd door Kees Strijbos. Ik kende hem alleen door de verhalen die Ben Mulder
over hem had verteld toen ik nog in Nijmegen studeerde. Kees was volgens Ben een
geweldige predikant. Om dat bij ons duidelijk te maken liet hij een preek lezen over
het huwelijk die Strijbos had gehouden. Die preek overtuigde ons niet want wij als
studenten waren verbaasd over de kijk van Kees op het huwelijk. Zijn huwelijksboot
voer nog met in top een kleine vlag van recreatie op de vaste mast van procreatie.
De nieuwe prior kwam als een tornado Mariaweide binnen. Met verhalen en grappen en
gedichten. Toen de wind was gaan liggen bleek al spoedig dat hij even behoudend was
als de paters en broeders die hem gekozen hadden. Ik vertel enkele van de punten
waarmee ik het met hem aan de stok kreeg. Boven de biechtstoelen stond de naam van
de biechtvader. Die naamkaartjes moesten volgens hem weg want: ex opera operato,
wie er in de biechtstoel zat maakte niets uit. Vanaf het begin van mijn biechthoren
in Venlo had ik goede contacten in de biechtstoel en van daaruit vervolgcontacten
op de spreekkamer. Ik wist dus wel dat wie er biecht hoorde een heleboel uitmaakte.
De naamplaatjes moesten blijven. In ons klooster werkte een brave bejaarde vrijgezel,
ome Paul. Ik had hem leren kennen als een arme van Jahweh. Hij was zijn hele leven
onderdrukt en uitgebuit. Nu woonde hij op een kamer in het huis van zijn getrouwde
zus. De man van zijn zus was een akelige vent die ome Paul het bloed onder de nagels
uitperste. Ome Paul scharrelde in het klooster rond met een stofdoek, deed boodschappen
en telde met grote zorg het collectegeld. Hij bracht kwartjes en dubbeltjes naar
bepaalde winkeliers die om wisselgeld verlegen zaten. Voor die dienst kreeg hij een
paar sigaretten. Die goede man werkte Kees Strijbos op zijn zenuwen. Dat centengefriemel
moest maar eens afgelopen zijn. Ome Paul leed daaronder en klaagde bij mij zijn nood.
Hij werd ziek en stierf in het ziekenhuis. Kees Strijbos was onbewust de laatste
nagel aan zijn doodkist die toch al zoveel pijnlijke nagels kende die het leven hem
had ingehamerd. Dat waren de eerste botsingen met de tornado Kees en er zouden er
nog meerdere volgen. Op een avond kwam hij briesend op mijn kamer omdat ik niet in
het koorgebed was geweest. Dat had volgens mij een goede reden want ik moest punten
klaar maken die de volgende dag op de Rijks H.B.S. moesten worden ingeleverd. Ik
gaf met de mond behoorlijk tegenwind. Diep in mijn hart moest ik lachen prioriale
ijver voor het koorgebed. Aan een boom zo volgeladen met psalmen zouden die paar
van Hubert toch niet worden gemist.